NMI 3 Risico indicatoren

Het model berekent risico indicatoren op basis van de emissies en toepassingen in Tabel 1 (waterleven) en Tabel 2 (grondwater, bodemleven en terrestrische natuur). De risico indicatoren zijn uitgedrukt als verhouding tussen de berekende blootstelling en een normwaarde (Exposure Toxicity Ratio).

Voor waterleven wordt de acute blootstelling berekend als de (maximum) piekconcentratie en vergeleken met de norm (LC50; mg/L) voor het meest gevoelige waterorganisme (daphnia, alg of vis). De chronische blootstelling wordt berekend als (maximum) tijdgewogen gemiddelde concentratie over een periode van 14 dagen en vergeleken met het Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau (MTR water). Voor bodemleven wordt het (maximum) piekgehalte vergeleken met de acute norm (LD50 of LC50 voor wormen; mg/kg grond), en het (maximum) tijdgewogen gemiddelde gehalte over een periode van 21 dagen met het Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau (MTR bodem). Voor de terrestrische natuur wordt de dagelijkse inname berekend voor een standaardorganisme en vergeleken met de acute (LD50) en chronische (NOED) norm voor vogels (mg/kg lichaamsgewicht). Voor grondwater wordt de langjarig gemiddelde uitspoelingsconcentratie op 1 m diepte gedeeld door het drinkwatercriterium (0,1 μg/L).

Het model NMI 3 als geheel is niet gevalideerd. De NMI 3 bestaat uit een aantal modules (metamodellen) waarvan de belangrijkste zijn afgeleid van modellen met een bepaalde wetenschappelijke onderbouwing en validatiestatus. De onzekerheid in de emissiefactoren en de uitkomsten verschilt per module. In het Noord-Hollands Zandgebied (ca. 200 km2) is de rangorde van stoffen in de uitkomsten van de NMI 2 vergeleken met de monitoringresultaten. De top10 berekend (emissie naar oppervlaktewater op jaarbasis o.b.v. CBS verbruik 2004) en stoffen gemeten (aantal aangetoond, meetperiode 2003-2005) bestond voor 70% uit dezelfde stoffen.